Een voormalig schoolgebouw aan de Mgr. Van de Weteringstraat in Utrecht is al tientallen jaren in gebruik als ateliercomplex met op de begane grond een kinderopvang en dansstudio. Noor van der Brugge heeft er het kleinste atelier, boven aan de trap in het voormalige conciërgevertrekje dat haar qua maat wonderwel past. De omvang is klein, maar het is wel een hoge ruimte met een groot raam dat alles wat ze maakt in een verhelderend licht zet. Het toont zich als een studievertrek, een kloostercel waar alleen het allernoodzakelijkste aanwezig is. In het geval van Noor van der Brugge is dat vooral de Boston degelpers uit 1908 waarmee zij het belangrijkste deel van haar werk maakt: handmatige kunstenaarsboeken die een combinatie zijn van tekeningen, handgeschreven tekst, loodzetsel, historische foto's en ander beeldmateriaal
Noor van der Brugge hanteert bewust de vorm van het boek om zich als beeldend kunstenaar uit te drukken. Ze vindt de boekvorm, die al duizenden jaren oud is, een van de meest praktische, gebruiksvriendelijke, duurzame, humane, egalitaire en vooral mooie uitingsvormen die er is. Het boek is draagbaar, het ritme van de bladzijden benadrukt het tijdsaspect, het omslaan van de pagina’s ziet ze telkens als een mini cliffhanger: je weet nog niet wat de volgende bladzijde brengt. Ze kan daardoor een associatieve vorm van het verbeelden van gedachten inzetten. Motieven die ze in het begin van het boek introduceert, komen in aangepaste vorm weer terug of krijgen een nabeeld op de volgende pagina’s. Belangrijk voor haar is dat het geen opdringerige vorm heeft: het boek kan ook dicht. Ze ziet het boek als een scharnier tussen haar binnenwereld en de buitenwereld. De vraag die volgens haar ieder boek stelt is: “Hoe te leven?” Ze geeft in ieder boek dat ze maakt daar een voorlopig antwoord op.
Het meest recente boek dat Noor van der Brugge heeft uitgegeven – overigens geproduceerd door Wilco Art Books - is ‘Freud’s Cigars’. Het boek doet zich voor als een verblijf in de wachtkamer van de legendarische grondlegger van de psychotherapie, Sigmund Freud. Je kunt het pseudo-narratieve beeldverhaal ervaren als een psychoanalytische sessie. De sigaren rokende psychoanalyticus - zonder sigaar kon hij niet denken - komt als figuur in het boek maar mondjesmaat voor, maar des te meer in de gedaante die hij heeft aangenomen in ons dagelijks leven. Volgens Freud was het doel van de psychotherapie niet het genezen van mensen; het hoogst haalbare was om ‘neurotische ellende te veranderen in draaglijk ongemak.’ In het boek zie je terug hoe met die opvatting wordt geworsteld en gespeeld. Het boek legt associaties en stelt vragen.
De uitzonderlijke alledaagsheid van het leven zie je terug in Freud’s liefde voor zijn hond, de chow-chow Lün. In het boek zijn, om die dierenliefde te eren, foto’s en tekeningen opgenomen van mensen die een dier zoenen, met als hoogtepunt de tekening ‘Jean Tinguely begrüsst im Zoo vom Krefeld das Trampeltier’ (door het beest op de neus te kussen). De fascinatie van Freud voor de behoefte van mensen aan een sterke leider is een ander thema in het boek. De omstandigheid dat zijn patiënt Marie Bonaparte een enorme som geld aan de Nazi’s betaalde om hem in 1939 oud en ziek naar Londen te laten vertrekken, is daar een tragische uitkomst van. Daar vond hij pas rust nadat hij was herenigd met Lün die weken in quarantaine had verbleven. Freud stierf nog datzelfde jaar.
De troost die honden de mensheid bieden stelt Noor van der Brugge ook aan de orde in andere boeken zoals ‘Sombere Honden’, ‘Hond’ in samenwerking met Wim Brands, en ‘Lassie’ naar het gedicht van Tonnus Oosterhoff. De denkbeeldige superioriteit van de mens aan het dier wordt door haar voortdurende subtiel onderuit gehaald met vragen als ‘Kunnen dieren dansen?’ en de constatering dat vogels soms zingen om het zingen zelf. Een vogel die zingt zonder functioneel doel, doet iets wat in haar ogen meer zingevend of een betere levensvervulling is dan het zingen om een partner te verleiden of om de grenzen van een territorium af te bakenen. Dat zinloze fluiten bewijst dat je simpelweg de moed moet hebben om te leven.
Freud’s Cigars’ is in een voor haar doen grote oplage van 125 exemplaren verschenen. Meestal beperkt ze zich tot 3 tot 7 handgedrukte exemplaren, omdat haar gevoel van een oplage bij 3 exemplaren eigenlijk wel bevredigd is en ook het gebruik van de degelpers een tijdrovende bezigheid is. ‘Freud’s Cigars’ werd goed ontvangen en nu wordt een herdruk overwogen door de Franse uitgever Editions Jannink.
Het boek is een ruimte die gemoedsaandoeningen relateert aan waarneembare verschijnselen. Door tekst, tekeningen, schilderingen, historische foto’s en afbeeldingen te combineren laat ze het hele arsenaal van haar kunnen zien. Wat onverklaarbaar lijkt krijgt een oplossing in de verbeelding. Haar atelierloge is daar het tastbare bewijs van. Hoe klein ook, de lege ruimte erin biedt oneindige mogelijkheden. Hier pleegt ze een innerlijke beschouwing door naar buiten te kijken en invloeden van buitenaf te incorporeren in haar binnenwereld. Het boek begint met de ontdekking van een interieur van een Parijs appartement dat zeventig jaar lang niet was betreden en onaangetast was gebleven. Die binnenruimte verbeeldt en een heel leven, alsof je door iemands schedeldak naar binnen kijkt, om dat leven eindeloos als een leporello uit te kunnen vouwen. Dat onaangetaste residu van het leven levert eindeloze, wilde associaties op en brengt mensen en dingen met elkaar in verband die historisch gezien weinig met elkaar te maken kunnen hebben. Er ontstaat een andere waarheid.
Voor haar boeken heeft Noor van der Brugge The Yeats Sisters Press opgericht, vernoemd naar Lilly en Lolly, de zusters van de Ierse dichter W.B. Yeats die ook een printing press hadden ‘The Cuala Press’ en voor inkomsten zorgden die de dichter jarenlang vrijhielden om zijn poëzie te schrijven. In veel van haar werk beschouwt zij de positie van de vrouw, maar niet op een nadrukkelijk manier. Het gaat er vooral om hoe zij zichzelf verhoudt tot historische figuren en fenomenen die ze in hun alledaagsheid analyseert. Tegelijkertijd is haar standpunt niet mis te verstaan. Bij iemand die zich met Freud bezighoudt moet dat wel terug te voeren zijn op haar jeugd.
Voor een nieuw boek in wording gebruikt ze een citaat van Franz Kafka als motto: ‘Er moet iemand zijn die ’s nachts met de brandende tak zwaait.’ Dat ziet ze als de taak van de kunstenaar: als iedereen slaapt moet er iemand waken. Je moet blijven opletten wat er werkelijk gebeurt, je niet in slaap laten sussen door zaken die als normaal of onvermijdelijk worden gepresenteerd. Het komt erop aan het cliché te bevragen om na te gaan wat er nog authentiek aan is. Het vermengen van hoge en lage cultuur is voor Noor van der Brugge noodzakelijk waarbij ze de inwisselbaarheid van die fenomenen aan de orde stelt.
Na haar afstuderen heeft ze een integrale praktijk van lesgeven en atelierwerk ontwikkeld. De combinatie van de fascinatie voor poëzie en liefde voor het beeld mondde uit in grafisch werk en tekeningen die perfect samenkwamen in de kunstenaarsboeken waarvan ze er inmiddels 25 heeft gemaakt. Een terugkerend thema in haar werk is de dans. Ze vindt dat de mooiste expressievorm omdat die per moment verandert, weliswaar herhaalbaar is maar toch altijd anders. De vraag voor haar is: ‘Hoe teken ik dat.’ Hoe kan een tekening de uitvoering van een choreografie zijn die ter plekke tot stand komt?
De kwaliteit van haar tekeningen is dat ze tegelijkertijd dat losse, dansante karakter hebben en precieze typeringen zijn van wie of wat ze tekent. Zo zijn haar portretten van de historische figuren die haar fascineren goed getroffen gelijkenissen zonder nu echt realistisch te zijn. Ze veroorlooft zich zoveel mogelijk vrijheden in het tekenen. Ze voelt zich niet gehouden aan historische geloofwaardigheid en laat bijvoorbeeld Napoleon zwemmen als ze daar zin in heeft. Ze maakt in haar hoofd voorstellingen die volkomen denkbeeldig zijn en die een concreet uitgangspunt laten ontsporen in een ongebreidelde verbeelding en idealisering van wat ze zich in het hoofd haalt. Dat vrije tekenen is een tegenhanger van het zeer precieze werk van het maken van een boek, met alle technische vereisten van dien. In een klein zijvertrek van haar compacte atelier staat een letterkast met loodzetsel. De Garamond is haar favoriete letter en ze heeft een goed gevoel voor de typografie van het zetten met lood. Dat neemt niet weg dat ze er soms hoorndol van wordt en het zetsel wel uit het raam kan smijten uit pure wanhoop. Dan biedt het maken van een tekening uitkomst.
Op haar atelier laat ze een nieuw boekje in wording zien - ‘The Presence of Absence’; het bestaat uit een verzameling van 24 getekende stoelen - van een Thonet stoel tot de zigzagstoel van Rietveld. Iedere stoel wordt gecombineerd met een tekst van Jean Paul Sartre die ooit beschreef dat hij had afgesproken met een vriend in een café. Bij binnenkomst ziet hij allerlei mensen, maar niet zijn vriend en juist daardoor dient diens aanwezigheid zich aan. In de afwezigheid wordt hij aanwezig. Dat is een gewaarwording die Noor van der Brugge in haar werk nastreeft. Dat wat er niet is, neem een gedaante aan. Je stelt je voor wie er op die stoelen zitten. Op de eerste bladzijde van het boekje staat: “Sartre demonstrates how absence has its own presence in the world, as real and realistic and substantial as its opposite.” Zo aanwezig is Noor van der Brugge ook in haar werk. Je ziet haar erin terug, ze is erin tegenwoordig. Blader er maar doorheen. Ze danst door haar werk.
Alex de Vries